56
HET BINNENHOF VAN I247—I747.
Het Hof onder het Beyerensche Huis, ijyj 1428.
aanvang nam. Margaretha’s komst in 1362
Zoolang Machteld, gemalin van Willem V, mede haar
„hofifstadt” hield, kon Hertog Albrecht, optredende als
Ruwaard, voor zijne gemalin niet over een behoorlijk
logijs binnen den Hove beschikken. Ook kwam er pas
tegen 1361 zoodanige gunstige keer in den heerschenden
partijstrijd, dat toen eerst voor den Hertog het oogen-
blik aanbrak om er over te denken zijne gade Margaretha
van Brieg herwaarts te laten overkomen. Albrecht zelf
verwijlde in of op den vierkanten toren, in de reeds
vermelde nieuwe kamer S en had mogelijk tot zijne be
schikking de nieuwe zaal T, terwijl dat Vrouwe Machteld
over de Grafelijke woning en wellicht ook ten deele
over de Oude zaal beschikte. In 1361 werd b. v. gestopt:
twisken miins heren earner S ende der ouder zale,
alsook op „die nuwe zale”. Ditzelfde jaar (43r.) werd
ook de „nieuwe” kamer gepaveid. Het laat zich bevroe
den, niet aantoonen echter, dat hier bedoeld is eene
nieuwe stichting a van den Hertog, destijds vrijstaande,
later bekend (doch herhaaldelijk vernieuwd) als „Beijer-
sche kamer”, waarmede het Grafelijk kwartier langs den
Vijver een
aan- en nabij- de groote zaal gelegen penterie, bottelrie,
groote coken en stove, enz. Voor de ridders, te gast
komende,, diende waarschijnlijk als verblijf het ridderhuis
W, nabij de middelpoort en de oude bottelgierskamer X
met het poortgebouw Y, terwijl dat de Benedenhof dan
verder alle mogelijke stallen, schuren, dienstwoningen,
enz. enz. omvatte, welke bij het Hof eigenaardig thuis
behoorden, en in den vorigen jaargang zijn besproken.
Gaan wij nu over tot: