74
HET BINNENHOF VAN I247 I747.
afhankelijk van de Algemeene rekenkamer te Rijssel,
voor Vlaanderen in 1385 opgericht door Philips den
Stoute en na 1428 voor alle Bourg gewesten geldende.
Zoogenaamde „raden en meesters van de kamer van
rekeninge” komen dan ook reeds in 1437 voor. 5“) V001
de samenstelling en opbewaring van de rekeningen, ce-
dulen, quitantiën, enz. diende (mogelijk pas eerst na
1440, toen Margaretha van Bourgondië overleed) de kamer
van Cleve Z; in 1446 werd voor de nieuw opgerichte
rekenkamer ingericht -r- tevens eenigszins uitgebreid
de kamer op het voorportaal van de groote zaal. Zij
werd gesteld onder twee meesters, een auditeur, benevens
eenige secretarissen en klerken. 56)
In het algemeen ging men op naar deze rekenkamer
F3 door een der torens van de groote zaal, hoewel het
zeer goed mogelijk is, dat zich voor dit doel nog een
afzonderlijke trap bevond in het portaal zelf. Zij werd
echter als „zelfstandige” kamer op 14 Mei 1463 afgeschaft;
de verificatiën voor Holland en Zeeland hadden na dien
tijd plaats bij de rekenkamer te Brussel, zijnde toen
na de opheffing mede van de kamer te Rijssel de
algemeene rekenkamer van de Bourgondische gewesten,
welke in 1473 van Brussel naar Mechelen werd verplaatst.
Het „Groot privilegie” van Maria van Bourgondië van 1477
herstelde evenwel de drie zelfstandige kamers van Brussel,
Rijssel en die Haghe. Het spreekt van zelve, dat ook in
dezen tusschentijd binnen den Hove de gelegenheid moest
blijven bestaan om de rekeningen op te maken. In 1466
werd zelfs een „nieuwe rekenkamer” gebouwd, boven
en ter plaatse van de bottelrie F2. Het afschaffen van
rentmeesters-generaal in 1469 had ten gevolge, dat in
1474 twee afzonderlijke ontvangers werden aangesteld.
In dat jaar is er dan pok sprake (1473. 24ir.) van „die
ontfangers contoir (ongeveer F,) tenden. die grote zael”,