HET BINNENHOF VAN I247 I747.
77
Aangezien in den noordwestelijken toren een opgaande
steenen trap zich bevond, waarlangs men en verder
langs een houten trap klom naar het uurwerk in dien
toren, bevonden zich die stukken denkelijk in den zuide
lijken toren. 58) Doch de eigenlijke oorkonden en charters
en de registers, waarin deze waren ingeschreven, bevonden
zich vermoedelijk elders, en wel onmiddelijk noordwaarts
van de middelpoort Y, naast de stedenkamer X. Boven
de poort zelve bevond zich de „fourye”. Tijdens de Bour
gondische heerschappij, toen zooveel op administratief
gebied nader werd geregeld, zal in dit opzicht, anders
dan vroeger, orde zijn gesteld. Cancelrie en register-
kamer hangen denkelijk in dezen tijd wel samen, doch
kunnen overigens zeer goed op verschillende plaatsen
zijn gelegen geweest. De cancelrie was destijds wellicht
een „verjongde” inrichting; de registerkamer, als „oud”
aangeduid in 1442, kan om die reden van vroegeren
datum zijn, tenzij dit „oud” heenwijst op het reeds langer
bestaand gebouw. Alleen in 1462 rijst verder twijfel of
niet de registerkamer meer noordwaarts, dan opgegeven,
kan gelegen hebben naar den vijver toe. Evenwel de
westelijke hofgracht was daar vermoedelijk als uit- of
inloop naar den vijver zeer breed, zoodat het toen ver
melde daarbij behoorende contoir een uitbouw in die vijver
(gracht) kan zijn geweest. In 1476 ’77 (van 1477 ’80
was Wolferd v. Borsele, Heer van Veere, stadhouder)
verbleven diens (dienst?) joncvrouwen boven die middel-
poirt (i86v.), doch vertoefde diens gemalin de Gravinne
van Grantpré en van Bouchtin, (dochter van Jacob I van
Schotland, volgens: Wagenaar, Vad. Hist. IV, p. 44) op
de kamer boven de registerkamer (204V.), welke toen
werd opgeschilderdde solder boven ende al de vensters
eerst 2 mael mit witte verwe, daerop 2 mael groene
verwe ende de balcken ende ribben mit rood vermillioen