8i HET BINNENHOF VAN I247—I747. Dat uitvoerig nader worden uiteengezet. Tegen 1440 trad Lalaing op als stadhouder; deze liet voor eigen gebruik maken een keuken met opgaanden gevel «i aan de kamer van Beyeren, nieuw gefundeerd, gelegen achter de kapel, met een afvoergoot door den gang daarnevens naar den vijvermuur. In die keuken kwam een recht- venster, waardoor gediend kon worden naar de oude „jonkvrouwen kamer”; terwijl dat door den nieuwen keukenaanleg „boven uptie earner van Beyeren een dubbelt casiin utgebroken (werd), dat mitter coken een deels vertymmert was ende verset up een ander stede”. Uit de oude jonkvrouwenkamer leidde een nieuwe trap naar die kamer van Beyeren, welke laatste ons reeds bekend is als te liggen op de verdieping. 61) In 1442 is verder sprake van een „sitten”, gemaakt in een (nieuw) plaatsje s „voir miins heren coken van Lalaing.” In 1462 blijkt de hier ingerichte bottelrie echter onder de Beyersche kamer. De algemeene ligging van deze laatste kamer naast de „kamer van staat”, westelijk en aan het einde van den gang d uit de groote zaal, waarnevens de danskamer T met de taelgerie e en de snijders- kamer (borduurwerkerskamer en bontwerkerskamer in 1381) onder T, met de lange kamer of lange dwars- kamer k-i naast de kamer van Cleve blijkt overigens op verschillende jaren. Behalve den gang d van het noorde lijk uiteinde der groote zaal naar de Beyersche kamer, de danskamer en alle verdere vertrekken langs den vijver, bestond er nog een afzonderlijke houten gang, onmiddelijk ten oosten daarvan, tusschen de telgerie e cn de oude zaal; beider hoogteligging was ongeveer dezelfde, omdat wel de vloer van die oude zaal hooger lag dan die der groote zaal, doch men daarentegen uit deze met trappen tot den gang d opklom. er onder de danskamer snijders zaten te werken 6

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 91