91
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
lingen van het Hof, wierp dit laatste den bovenstaanden
brief aan Schepenen voor den voeten en verweet hun,
dat zij den deemoedigen toon van vroeger geheel ver
geten haddende Schepenen konden niet anders, dan
erkennen, dat hunne voorgangers dien brief aan het Hof
geschreven hadden, maar om ook hunnerzijds het Hof
iets onaangenaams te zeggen, voegden zij aan die be
kentenis toe, dat het Hof de toedracht der zaak onvolledig
voorstelde, want dat het Hof vergat, dat het uit vrees
van Delft naar Leiden had willen vluchten en daarvoor
reeds in stilte alle maatregelen had genomen, maar dat,
op de vertoogen van den Magistraat van den Haag en
van alle Suppoosten aan Prins Willem I, het Hof van
dezen op i Maart 1575 last kreeg om Delft niet te
verlaten maar daar voorloopig te blijven.
Nadat het Hof in 1575 naar den Haag was terug
gekeerd, bleef aanvankelijk de beste verstandhouding
tusschen dit college en de Haagsche Schepenen bestaan.
Maar toen later den Haag allengs in aanzien en uitge
strektheid toenam, begonnen de Schepenen ook hunne
macht meer en meer te gevoelen en streefden zij naar
uitbreiding daarvanal spoedig verzetten zij zich in de
Sociëteit tegen de leden der Hooge Colleges die daarin
zitting hadden en scheidden zich zelfs in 1618 van de
Sociëteit af. Zoo ook werden zij steeds meer naijverig
op hunne bevoegdheid tegenover het Hof, zoodat, waar
vroeger verschil van meening op vreedzame wijze werd
opgelost, langzamerhand geschillen ontstonden, die tot
het uiterste werden doorgezet.
En van den anderen kant was het bij het Hof vol
komen hetzelfde. In den grafelijken tijd was de Stadhouder
President van het Hofdit had dan steeds te rekenen
met een hooggeplaatst persoon, die de roeping had, om
in het geheele graafschap rust en vrede te onderhouden,