DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
95
de Raden
van
van
van
tot bij de deur der brouwerij gebracht, toen de brouwer
dit bemerkte en met behulp zijner andere knechten den
gevangene ontzette en den deurwaarder wegjoeg; deze
beklaagde zich aan het Hof, dat de oproeping van Groeninx
gelastte, om voor Commissarissen te worden gehoord.
Deze in stede van aan dat bevel te voldoen, bracht de
zaak ter kennis van Burgemeester en Regeerders van
Rotterdam, die aan het Hof schreven, dat Groeninx niet
naar den- Haag zoude komen, maar dat zij verzochten
te mogen vernemen, op welke gronden hun burger van
zijn competenten rechter werd afgetrokken en voor den
Hove ontboden.
Het Hof berustte in dat antwoord.
In het najaar van 1753 werd een Amsterdamsch burger,
Frans Canters, op verzoek der O. I. Compagnie door
den Procureur-Generaal vervolgd, en op diens last door
den Officier van Amsterdam aangehouden. Toen dit de
Schepenen van Amsterdam ter oore kwam, ontsloegen
zij terstond den gevangene onder borgtocht en verklaarden
zij, dat zij het bevel van aanhouding (mandament van
arrest) van het Hof niet erkenden. Op bevel van den
P. G. werd Canters weder gevangen genomen, maar
even spoedig weder door de Schepenen in vrijheid ge
steld, omdat dergelijke mandamenten in strijd waren
met de privilegiën der stad Amsterdam. Het Hof dreigde
nog wel dat het strengere maatregelen zoude nemen,
maar daar kwam niets van; de zaak bleef eenvoudig
rusten.
In November beklaagden de Raden van de Camer
Justitie van Vianen en Ameide zich aan de Staten
Holland, als souvereinen dier heerlijkheden, dat een
’s Hofs deurwaarders een request van Hendrik van
Barneveld, drossaard van Noordeloos, met bevel om te
verschijnen voor het Hof, had beteekend aan Schout en