98
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
gezien te hebben, om
niet lang daarna was
hij deelde dit een en ander op 9 October aan het Hof
mede en voegde daarbij, dat hij de gevraagde belofte
niet in qualiteit maar voor zijn persoon gegeven had,
en dat men hem daarop had vergund, om zijne kamer
te verlaten.
Het Hof nam het den deurwaarder hoogst kwalijk,
dat hij die belofte had gedaan en schreef hem terug,
dat hij zich door zulk een belofte noch konde noch mocht
verbinden en hij kreeg de stellige order, om zoo spoedig
mogelijk op de beste wijze uit Zierikzee te vertrekken,
terwijl de Procureur-Generaal werd gemagtigd om, zoo
men den deurwaarder feitelijk wilde verhinderen, om de
stad te verlaten, een of meer burgers van Zierikzee, die
zich in den Haag mochten bevinden, te arresteeren, en
in de Kastelenij van het Hof op te sluiten.
De deurwaarder schijnt kort daarop de kans schoon
uit Zierikzee weg te komen, want
hij weder in den Haag in functie.
Intusschen hadden de Staten van Zeeland zich de
zaak aangetrokken, wat tot een uitvoerige en scherpe
briefwisseling voerde, die tot in Mei 1760 voortduurde,
en waarbij de Staten dit standpunt innamen, dat de
deurwaarders van het Hof in Zeeland geene exploiten
mochten doen, zonder voorafgaande kennisgeving en
mededeeling aan de betrokken gerechten. Eerst in 1773
besloot het Hof, zich naar den wensch der Staten van
Zeeland te schikken.
In 1761 beklaagden de Schepenen van Vianen en
Ameide zich bij het Hof, dat ’s Hofs deurwaarder Jolles
Laurentsz. te Vianen was gekomen, en daar uit eigen
naam en uit naam van zekeren Johannes van Rietveld,
zich beide qualificeerend als door de kamer van Desolate
boedels te Amsterdam, benoemd tot Curators voor den
insolventen boedel van Johannes Di Isak, een Armenisch