DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. ENZ.
102
en te wijzigen; maar de Burgemeesters wilden daarvan
niets hooren; zij zeiden, dat zij reeds meer dan honderd
jaar geleden, van den Prins van den lande, de bevoegd
heid hadden verkregen, om keuren te maken zonder de
goedkeuring van het Hof; zij zouden dus ook nu die
goedkeuring niet vragen. Van de zijde van het Hof
werd daarop geantwoord, dat het Hof de zaak gaarne
in der minne zoude hebben afgedaan, doch nu, na het
antwoord der Heeren van den Haag zoude men doen
wat noodig en dienstig zoude geoordeeld worden.
Het bleek weldra wat dit washet Hof wendde zich
tot den Stadhouder en vond daar een gewillig gehoor.
Op 6 Maart verscheen een Placaat van Maurits Gouverneur
enz. met President en Raden van Holland, Zeeland en
Vriesland. Daarbij werd vooropgezet, dat de Brood-keur
onder den algemeenen naam van inwoners bezwaart de
Collegiën van den Raad en de Edelen en Suppoosten
van den Hove, dat de rechten en vrijheden van dezen
dus door die keur worden verkort, en daarom werd
beslotendat ieder met allerhande soort van brood en
met beschuit ten gerieve der Edelen en Suppoosten vrij
in den Haag ter markt zoude mogen komen op .de
gewone marktdagen, Maandag, Woensdag en Vrijdag.
Wat niet ter markt was verkocht, mocht vrijelijk in
huizen of kelders worden opgeborgen, om het op de
volgende marktdagen weer voor te brengen; naar den
Haag komend mogten de buitenlieden vrijelijk brood
verkoopen buiten Haag-Ambacht of aan Edelen en Sup
poosten. Behalve brood en beschuit mochten ook op de
drie marktdagen van buiten af worden aangevoerd en
verkocht alle andere eetwaren en andere goederen, die
men gewoon is ter markt te brengen. Eindelijk werd
nog bepaald, dat ieder buitenman, die op de markt in
den Haag geene bekwame plaats zoude kunnen bekomen,