DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
I IO
laatste strafplaats wel geschikt, wanneer een enkele
boosdoener moest worden opgehangen, hoewel de toe
loop van de vele nieuwsgierigen ook dan nog hinderlijk
was maar zij voldeed volstrekt niet, wanneer meerdere
veroordeelden moesten worden gehangen of wanneer een
andere wijze van doodstraf moest worden toegepast. In
die gevallen was het de gewoonte dat de Baljuw van
den Haag aan het Hof verzocht, om gebruik te mogen
maken van het Schavot van het Hof, waartoe dan steeds
de vergunning werd verleend. Aldus was geschied in
1609, 1612 en 1613 en ook later b. v. onder het Stad
houderschap van Prins Willem III geschiedde het weder
herhaaldelijk. Maar daar op eens, in Juni 1616, werd
zonder voorkennis of goedkeuring van het Hof een galg
op het Groene Zoodje opgericht. De Baljuw van den
Haag werd ten Hove ontboden, om hem te ondervragen
op wiens last hij die galg op ’s Hofs schavot liet oprichten.
Hij antwoordde dat hij daartoe geen order had gegeven,
maar dat hij onderstelde, dat de Heeren van den Haag
dit hadden gedaan, daar zij hem de plaats moesten aan
wijzen, waar hij justitie moest doen en dat de sententie,
zooals hij gehoord had, inhield dat drie daarbij veroor
deelde dieven op het schavot moesten worden geexecuteerd.
Het Hof zegde den Baljuw aan, dat hij voor dezen keer
dat hij in het vervolg, even als
het Hof
mocht voortgaan, maar
tot nu was geschied, vooraf de bewilliging van
moest vragen.
Met die beleefde behandeling van de zijde van het
Hof was de Magistraat echter niet tevredenden vol
genden morgen reeds vroegen de Burgemeester Jan
Cock, de Schepenen Nobel en Dedel en de Pensionaris
Pieter de Veer, om op het Hof te worden toegelaten,
ten einde de zaak nader te bespreken.
Zij deelden, mede, dat zij gekomen waren om te ver-