DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. II4 De Politijcque ordonnantie van 1 April 1580 bevatte onder meer het Eghtreglement voor Holland en West- vriesland. Dat reglement schreef voor, dat personen, die in het huwelijk wenschten te treden, moesten verschijnen voor de magistraat of kerken-dienaren van de steden of plaatsen, waar zij woonden, en aldaar moesten verzoeken, dat hun vergund zoude worden, drie zondaagsche of marktdaagsche geboden, te doen in de kerken, van het Raadhuis of andere plaatsen waar het recht gehouden wordt op drie opeenvolgende Zon- of marktdagen. Hadden die geboden zonder stoornis plaats gehad, zoo werd het huwelijk voltrokken. Langzamerhand deed zich intusschen de behoefte gevoelen, om in sommige ernstige gevallen, als hoedanig genoemd worden, zware ziekte, vertrek naar het leger of naar verre landen, van de verplichting van een of meer dier geboden vrijstelling te krijgen. De Staten van Holland, die het voorschrift gegeven hadden, waren de aangewezen macht, waaraan de dispensatie moest worden gevraagd. Doch indien de Staten niet vergaderd waren, tot wie zich dan te wenden de een wendde zich tot de Gecommitteerde Raden, een ander tot de Burgemeesters en Regeerders der stad zijner inwoning en het schijnt, dat allen zich bevoegd achtten, om de gevraagde vergunning, zoo er reden voor bestond, toe te staan. Maar dat moest toch op den duur aanleiding geven tot moeijelijkheden en de geldig heid van sommige huwelijken onzeker maken, en daarom namen de Staten van Holland op 26 November 1678 een resolutie, waarbij werd vastgesteld, dat, zoo de Staten niet bijeen waren, de dispensatie der huwelijks geboden moest worden gevraagddoor de Edelen en Suppoosten en door de bewoners van het platte land a. Jurisdictie-geschillen in burgerlijke zaken.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1903 | | pagina 131