ii5
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
voor
van Alphen, dochter
van den Hove, voor
om in ondertrouw
een zeer
de acte af en
ontsteltenis van
huwelijks-afkondiging wachtte.
De bruidegom klaagde over de zaak aan het Hof, dat
onmiddellijk den Secretaris de Veer gelastte den brief
aan het Hof van Holland, en door de ingezetenen der
steden aan de respectieve Burgemeesters en Regeerders.
Door die resolutie van 1678 was nu het Hof op een
maal in huwelijkszaken, zij het ook in een speciaal
geval, met eenige rechtsmacht bekleed. Want tot nu toe
had steeds, ook in den Haag, de gewoonte bestaan, dat
ieder, zelfs de Edelen en Suppoosten, aan den Haagschen
Magistraat of aan de kerken-dienaren, de vergunning
voor de drie geboden vroeg. En zoo bleef het ook nog
eenige jaren na 1678 voortgaan, totdat op Zaterdag
26 Juli 1684 Mr. Willem van den Hove, advocaat
den Hove van Holland en Maria
van Willem van Alphen, Secretaris
het Hof verschenen en verzochten,
te worden opgenomen. Dit verzoek werd door het Hof
toegestaan, op grond dat de bruidegom als Suppoost en
de bruid als Süppoost-dochter, beide tot de jurisdictie
van het Hof en niet tot die van den Haag behoorden.
De jongelieden kregen eene acte, die constateerde dat
het Hof hun de drie geboden had toegestaan, en daar
mede gingen zij den volgenden dag naar de kerk, waar
zij de acte aan den voorlezer ter hand stelden, om de
afkondigingen in de kerk te doen. Maar de voorlezer,
die nog nooit zulk een acte van het Hof had gekregen,
achtte de zaak niet in orde en zat er erg meê in de
war. Daar ontdekte hij in de kerk den Secretaris van
den Haag de Veer en hij vroeg hem, wat hij moest
doenvoorlezen of niet. De Secretaris loste de zaak op
eenvoudige wijze ophij nam den voorlezer
stak die in zijn zak. Men denke zich de
het bruidspaar, dat te vergeefs op de