n8
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
op,
stelden voor om
van de Staten een
het voorgevallene mede en vroeg wat hij doen moest
als hij ten derde male werd opgeroepen (op die derde
dagvaarding werd, zoo de gedaagde wederom niet ver
scheen, tegen hem vonnis bij verstek gewezen). Het
Hof besloot af te wachten of een derde dagvaarding
zoude worden uitgebracht. Nu dit geschiedde eenige
dagen later; en nu besloot het Hof de zaak te bespreken
in eene conferentie met de Heeren van den Haag. Die
bijeenkomst werd den 4 Maart 1750 gehouden; de
Commissarissen van het Hof verklaarden, dat het Hof
met bevreemding kennis had genomen van de bedoelde
dagvaardingen tegen Dr. Geisweijt, terwijl de zaak van
Dr. Winthuijzen nog niet door de Staten van Holland
was beslist, en zij stelden voor om deze zaak te laten
rusten en de beslissing der Staten in de andere zaak af te
wachten. De gecommitteerden van den Haagschen Magis
traat antwoordden daar niet zonder reden op, dat de
menschen toch niet zonder recht konden blijven; zij
onderling gedurende de deliberatiën
provisioneel expedient te vinden;
beide partijen scheidden met de belofte, dat zij omtrent
dit laatste voorstel rapport in hun respectieve colleges
zouden doen. Daarop volgden herhaalde bijeenkomsten
die steeds eindigden zonder dat partijen tot een besluit
konden komen, omdat de voorstellen der eene partij
steeds door de andere werden verworpen. De Staten
werden ook weder in de zaak geroepen om eene be
slissing te geven, en deze stelden de missive van het
Hof weer in handen eener commissie. Deze wist in deze
zaak even als in die van Dr. Winthuijzen, geen raad,
en daar er toch iets gedaan moest worden, werd er ten
slotte op 24 Juny 1750 een Besoigne gehouden. Daar
werd na lange discussies het volgende besluit genomen
den Haag hield de zaak Winthuijzen aan zich en het