120 DE JURISDICTIE-GESCHILUEN, enz. A. procedeeren met de publicatie der huwelijksgeboden, tot dat het Hof na onderzoek der zaak, dit casu quo aan Schepenen zou ordonneeren; dit mandament werd den 17 April aan Schepenen commissarissen beteekend op poene van 50 Caroliguldens, zoo zij daartegen handelden en met aanzegging, dat zoo zij zich hiertegen wilden verzetten, de dag van rechte zoude zijn den 3 Mei 1756. Het Hof beging hiermede een groote fout, waaraan het zich trouwens in geschillen in strafzaken herhaaldelijk schuldig maakte. Bij de prov. ordre van 1614 waren alle jurisdictie-geschillen ter beslissing van de Staten gesteld; hier was zoodanig geschil, en nu bepaald het Hof den dag, waarop dit geschil tusschen het Hof en Schepenen door het Hof zelf zal worden beslecht; het Hof wilde hier rechter zijn in zijn eigen zaak. De Schepenen brachten de zaak weer in het rechte spoor, door zich bij de Staten te beklagen over het mandament poenaal van het Hof en door eene beslissing te hunnen gunste te verzoeken, De grieven,, die Mevrouw v. A. tegen Elfring en tegen haar dochter had, waren de volgendeElfring was de zoon van een metselaar, zijne moeder verkocht brandhout in het klein; hij zelf leed aan vallende ziekte en hij had, terwijl hij de oudste dochter van Mevr. v. A. les op het clavecimbaal gaf (een zonderling werk voor den Schout van Odijk) het hart der jongere dochter weten te veroverenhij had dat meisje geheel omgepraat en tegen hare moeder opgezet; zij verloor den eerbied, die zij hare moeder verschuldigd was, geheel uit het oog, en had haar toebehoorende kleederen, juweelen en een bedrag van ƒ5000 aan effecten, dat zij uit een loterij had getrokken, uit het huis harer moeder weg gebracht, zonder te willen zeggen, waar zij een en ander gelaten had.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1903 | | pagina 137