TUINEN, VOORHEEN IN EN OM HET BINNENHOF.
156
den ouden boomgaard. Ook blijkt, dat de
boomgaard „genompt dat Craeyenest” is
om bij dien nieuwen boomgaard te worden
op last van den Graaf van Nassau den ouden kooltuin
had vervangen. Thans werd die boomgaard geheel tot
op het drijfzand opgedolven en met de bovenste goede
aarde weder gevuld en vernieuwd; bestaande slooten
tusschen dien boomgaard en een stukje land van de
„scutterie” werden mede gevuld. Er was dan ook van
„deken en hooftmans van St. Joris ghilde ende schutterie
van den Hage” aangekocht omtrent drie hond land, ge
legen zuidwaarts achter haar Doelen en oostwaarts van
de sloot van
huizinge en
aangekocht,
getrokken.
Omtrent het Zomerhuis verneemt men: „alzoo dat
oude beschot boven vant wulfsel van de galerye, staende
in den grooten boomgaert geheel oudt ende op sommige
plaetsen met nyen beschot gelapt ende gevolt was”,
zulks zeer onsmaakvol was, werd op bevel van Bossu
de schilder Cornelis Claesz. belast met het beschilderen
van dit wulfsel in zes vakken, waarin afgebeeld de zes
zomermaanden April tot en met September. Verder aan
gevuld door „verscheydene personagen van alle natiën,
teyckenen ende sacken nae den tydt”, ook de muren
rondom onder het wulfsel tot aan de zitbanken te be
schilderen met allerlei jachten, enz.
Voor de beplanting van dezen tuin maakte men gebruik
van scherpe doornen, rozeboomen, enz., welke werden
gerooid in den slottuin (der Brederodes) te Vianen en
van daar gevoerd te scheep naar de Leijdsche schuiten
te Utrecht, die hen verder binnen den Hove brachten.
In deze zelfde dagen is verder sprake van de „wyn-
gaerden ende heyninghen, staende in de Mats bleyckhoff”,
als ook van die in den „cruythuyn vant stadhouders
cruythofif”. Hier schijnen bedoeld de ons reeds bekende