TUINEN, VOORHEEN IN EN OM HET BINNENHOF. 159 de verdere uitbreiding der plaats zelve eenigszins be lemmerd of beperkt werd. Sommige dier grachten lagen binnen den z. g. „Grafe- lijkheidsgrond”, waarvan de westelijke en zuidelijke grens was de beek langs het Noordeinde en Achterom en verder langs de Poten tot de Bezuidenhout. De Hout en de duinstreek tot aan zee behoorden natuurlijk mede tot dien grond. De Mauritsjkadejgracht en de aansluitende gracht, in de richting van het Smidswater, lagen dus in dit gebied en werden dan ook met steun van de Kamer van Rekening en op verzoek van Graaf Maurits in 1613 gemaakt: in het belang van het „welvaren van den Haghe, het gerief van de- ingesetenen van dien ende die van Scheveningen”, terwijl dat in 1617 dit graven dan verder werd voortgezet tot de Loosduinsche brug 20). Tusschen Mauritskade en Poten verrees nu binnen weinig tijds betrekkelijk een groot aantal statige huizen, waaraan bij de groote ontwikkeling, die de republiek in dien zelfden tijd nam, groote behoefte moest ontstaan. Met behoud van Vijverberch en Voorhout kwamen nu ook gaandeweg te vervallen een deel van de Koekamp, de oude Stadhouderstuin, oostelijk van het Hof, een deel der binnentuinen binnen het Hof zelve, terwijl dat het Buitenhof toen, meer nog dan vroeger, voor het openbaar verkeer vrij moest komen; aldaar bleef men overigens nog steeds verschillende stallen van den Stadhouder aantreffen. Op 1 Sept. 1606 verleenden reeds de Staten aan die van St. Joris Doelen, wegens hun berooiden staat, verlof om erven uit te geven, waardoor de reeks van huizen ontstond langs de Houtstraat en het Doelenstraatje 21). Denkelijk werden deze toenmaals voorzien van een rabat of smal straatje langs de westzijde der Houtstraat. Deels uit eigen beurs, deels met subsidie der Staten van Holland, werden echter gaandeweg meer van dergelijke

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1903 | | pagina 181