IÓ2 TUINEN, VOORHEEN IN EN OM HET BINNENHOF. het oosten en westen langs de beide grachten van het akerland recht te maken. Daarop verrees vervolgens het thans bekende Mauritshuis 23). Akerland en reigerij daartegenover werden op 25 Februari 1636 tot wederopzeggens aan den Graaf afge staan om tot een sierlijken tuin te worden ingericht, onder verplichting echter om de reigerij in stand te houden. Op 21 Mei d. a. v. verkreeg hij nog vergunning om, onder den weg door, een straat te mogen maken, ten einde ongestoord van zijn huis in dien siertuin te kunnen komen. Hij stelde nu een dichte planken heining aan de westzijde van dezen tuin tegenover den Hoogen Raad, welk gebouw waarschijnlijk min of meer bouw vallig van aanzien zal geweest zijn. Het Hof Prov. gebood nu echter den Graaf op 3 Oct. 1636 daarvoor in de plaats te stellen een staketsel van latten, breed 2i/2 duim, 2i/2 duim uit elkander. Later op 10 Juni 1645 verkreeg hij nog verlof om op eigen kosten de spits van den achtkanten toren op het Binnenhof te mogen afbreken tot op de muren, mits daarvoor een sierlijke omgaande baluster in de plaats stellende daarop, zulks met de bedoeling hem een fraai uitzicht uit zijn huis te gunnen 24j. Het laatste schijnt echter achterwege gebleven. Een ander hier aansluitend deel van den stadhouders- tuin geraakte in bezit van den bekenden Constantyn Huyghens. Het Plein zelf werd in 1635 geheel beplant met lindeboomen. Behalve den nieuwen stadhouderstuin op het Buitenhof bleef er dus tegen het midden der 17de eeuw niets meer over nu van de verschillende oudere tuinen binnen en buiten den hove. Dat zij vervielen, is overigens niet geheel onbegrijpelijk. Het Binnenhof was niet langer meer een vorstelijk hof, maar thans geworden de zetel van regeeringscolleges. De Stadhouders verkregen andere

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1903 | | pagina 184