197
de Hooge-
regierders
HET ’s-GRAVENHAAGSCHE TUCHTHUIS.
in een oude kaas en welke verkwikkelijke toestanden,
daarvan het gevolg waren, beschrijft de heer L. Th. C.
van den Berg in zijn artikel „de Baljuwen” uitvoerig.
Het besluit tot oprichting van het Tuchthuis hier ter
stede is te vinden in de Resolution van de Hooge- en
Provinciale-Kamere van de rekeningen en regierders van
’s Gravenhage op het beleid van de zaeken der Sociëteit.”
Dato 7 Februari 1659 is daar het navolgende aan-
geteekend
„In de vergadering heeft de heer van Duynen, Bur
gemeester, geproponeerd dat de Burgemeesters en
Regierders van ’s Gravenhage van meyninghe was tot
weeringe van bedelaren en andere onseggelyke, alhier
dagelykx voorvallen, te bouwen een werkhuys, ver-
soukende dat goede en noodig werk bij de collegien
van sociëteit met een subsidie mocht werden gesecun-
deerd. Waarop gedelibereerd synde, is de Burgemeesters
van ’s Gravenhage tot dien eynde toegevought de somme
van vyer duisent ponden van veertig grooten het pond
waarvan ordonnantie sal werden verleend, zoo wanneer
de materialen by de hand zullen zyn en het voorzegde
werk zyn aanvang sal hebben genomen.”
Deze som van vier duysent ponden scheen echter
niet voldoende. Verschillende schrijvers vermelden hier
mede in verband dat ook de Godshuizen tot het bouwen
van het tuchthuis hebben bijgedragenspeciaal wordt
het Leprooshuis genoemd.
De Riemer deelt mede dat hij „aangeteekend” vond, dat
door het Leprooshuis werd gegeven de som van 2400. -
Waar hij dit aangeteekend vond vermeldt schrijver
evenwel niet.
Ising en de Fonseca schijnen voldoende waarheid
gevonden te hebben in deze mededeeling alleen op gezag
van de Riemer.