HET ’S-GRAVENHAAGSCHE TUCHTHUIS.
207
hy selffs in persoon de voorssegde deure moeten open doen
(alvorens door de tralie gesien ende kennisse genomen
hebbende wie der gedopt ofte geclonken heeft)ofte
door syn vrouw doen openen ende sluyten ende sal
bysonderlyk ende naeuw opletten dat bij ieder persoon
comende om het voorssegde huys te bezien alvorens tot
hetselffde te werden geadmitteerd, in de bussche daer-
toe gestelt, inne steecke voor den armen eene stuyver.
Hy sal niet vermogen eenige lakayen ofte ongesiene
luyden in te laten nochte ook veel volcx ’t effens ende van
een yeder voor sich niet meer aft' vorderen als twee
stuyvers, behalve van diegeenen, die biljetten van deselve
tot dien eynde verschoonen.” Dit entree libre werd een
eeuw later afgeschaft, behalve in de kermistijd, door een
nieuwe instructie voor den cipier, van 9 Febr. 1755.
Art. 28 daarvan zegt
„De cipier zal niet vermogen iemand toe te laten om
de Tugtelingen te zien, onder welk voorwendsel het ook
zoude mogen zijn, dan alleen diegeene, die met een
briefje van Heeren Commissarissen zijn voorzien, welk
briefje hij gehouden zal zijn te liasseeren, dog het zal
hem gepermitteert zijn ten tijde van de Haagsche kermis
zonder zodanig briefje dezelve te laten zien, mits zulks
geschiede ter presentie van hem, cipier, of eenig ander
persoon waarvoor hij zal moeten verantwoorden; zullende
door den cipier van ieder der voorszegde persoonen
werden gevordert twee stuyvers ten zynen profyte en eene
stuyver voor den armen, die in de bos aldaar sal moeten
worden gestoken en het drinkgeld, hetwelk alsdan aan
de Tugtelingen zoude mogen werden vereerd, onder
dezelve egalijk werden verdeeld. En zal de cipier tot
de dommagement van ’t gemis van het verdere profyt
van de Tugtelingen te laten zien, jaarlijks genieten een
somme van twee honderd guldens.”