HET ’S-GRAVENHAAGSCHE TUCHTHUIS.
224
de vrouwelijke
want soms
waren Schout
dit ondervond Katharina
het smakelijk had gemaakt
daarom op 3 April 1781
jaar verbanning opliep.
Hare collega Hendrina kreeg wegens het „verronzelen
van meisjes aan hoerhuisen” in 1783 twaalf jaar con
finement, terwijl zij het jaar te voren al te pronk had
gestaan met een bord op de borst.
Het loopen op de cruysbaen was voor
peripathetici geen onverdeeld genoegen,
kwamen zij aan een heel verkeerd adres.
Carolina Veering had ten minste op den avond van
28 September 1783 leelijk pech, daar haar later ten laste
werd gelegd „dat zij met een onbekend manspersoon op
een donkere plaats achter een boom was gegaan en hem
onbehoorlijk had aangegrepen.” Errare humanum est: De
Het beroep van houdster van een „stil huis” scheen
voor sommige individuen een bizondere aantrekkelijkheid
te hebben, niettegenstaande de moeielijkheden, die daar
aan waren verbonden; de koppigheid van een muildier
kan concurreeren met die van dergelijke vrouwspersonen.
Zoo werd b. v. zekere Johanna 10 November 1774
gecondemneerd om te pronk te staan met een bord op
de borst, waarop het woord „Hoerenwaardin” en ver
volgens twaalf jaren uit den Haag verbannen. In 1780
werd zij tot twee jaren tuchthuis veroordeeld, terwijl zij
terstond na haar ontslag weer uit de stad werd gezet.
Zij schijnt evenwel maar een eindje omgeloopen te hebben,
ten minste kort daarop werd zij weder gegrepen en
wegens violeering van bannissement („hetwelk zijnde
zaaken strekkende tot verregaande vilipendie (vilipen-
dentie) van de Justitie”) streng gegeeseld.
Even ongemakkelijk als tegen de bordeelhoudsters
en Schepenen dit tegen de entremetteuses;
van Yssel, die „een dienstmaegd
om voor hoer te spelen” en
zeven jaar tuchthuis en tien