HET ’s-GRAVENHAAGSCHE TUCHTHUIS.
237
Art. 18.
en
Art. 19.
De Cipier zal zorge moeten dragen dat ieder der Tug-
telingen weekelijks datgeene winne, waarop zij door
Heeren Commissarissen zijn gesteld, en deselve daar toe
waarvoor
van
zal hij verpligt zijn zorg te dragen
en
houden word; en
dat er ’s morgens, ’s middags voor en na ’t eeten,
's avonds, een gebed gedaan word.
Het kostgeld, door de magistraat voor ieder Tugteling
op 35 stuijvers per week vastgesteld zijnde,
de Cipier gehouden en verpligt zal zijn dezelve
behoorlijke spijs en drank te voorsien volgens het regle
ment aan ’t einde deses geinsereert, zo zal ook ieder
der Tugtelingen verpligt zijn 35 stuijvers ’s weeks te
winnen; dog, nademaal door ziekte, swakheid of ander
onvermogen zoude kunnen gebeuren, dat een of meerder
der voorsz. Tugtelingen buijten staat waren de voorsz.
35 stuijvers ’s weeks te winnen, zo zullen Heeren Com
missarissen de voorsz. swakke of onvermogende Tugte
lingen stellen op zodanige mindere taux als deselve
zullen vermeenen te behooren; en zal de cipier vermogen
datgeene, ’t welk door dien taux aan de 35 stuijvers
manqueert, voor reekening van de Stad te brengen.
En nademaal de Magistraat aan de Tugtelingen de
permissie verleend, om geduurende de Kermis en op de
gewoone feestdagen bevrijd te zijn van het werken, zo
zal het den cipier gepermitteerd zijn uit dien hoofde
voor alle de Tugtelingen, ieder gerekend tegen 35 Sts.
als boven, jaarlijks twee weeken kostgeld ten laste van
de Stad te brengen.