HET 's-GRAVENHAAGSCHE TUCHTHUIS.
248
Een enkele maal
o'
was het Collegie tegen de overtreders
wat zachter gestemd. Hendrik van Herfst, een arbeider,
veroordeeld wegens het dragen van een oranje-cocarde,
diende een request in, waarin hij vroeg om ongestraft
te mogen blijven aangezien hij vader was van zes kinderen,
waarvoor hij moest zorgen.
Hem werd opgelegd om te verschijnen voor het Col
legie en om met opene deuren ten aanhoore van een
iegelijk vergiffenis te verzoeken.
Ook Petrus Reeder, die tegen drie personen, aan welke
hij vroeg hoe laat het was en toen hij ten antwoord
bekwam twaalf uur, zeideGoeden nacht, Burgers, God
zeegent den Prins! werd na eene korte detentie ontslagen.
Casper Vos, die een tapperij had en daarvoor een
oranjekleurig uithangbord had bevestigd werd voor een
jaar verbannen, de schilder Bruinsma evenwel voor tien
jaar. De laatste ban werd echter 26 Aug. 1800 gerappeleerd.
Een der strengste vonnissen werd gewezen ten laste
van Carel Abraas. Hij kwam in een winkel, waar een
bloempot stond met een goudsbloem er in, hij plukte de
bloem, at die op en zeide, wijzende op zijn hartik
wilde dat hij daar zat. Hij schold verder de Regeering
uit voor landsberoerders en opvreters. Omdat hij zich
daardoor schuldig had gemaakt aan de allerhonendste
lasteringen en groote verachting van het tegenwoordige
bestuur werd hij gegeeseld, vijf jaar geconfineerd en
voor altijd verbannen. (24 Juni 1796). Hij werd naar
Delft gebracht en daar opgesloten.
Later richtte hij zich met een request tot het Ver
tegenwoordigend Lichaam om clementie.
Men was clement en het Uitvoerend Bewind uit naam
van het Vertegenwoordigend Lichaam gelastte op 13
Maart 1800 aan: „alle Officieren, Rechteren en Justicieren,
dien hetzelve aangaan zal, den voornoemden Carel Abraas,