HET ’s-GRAVENHAAGSCHE TUCHTHUIS.
251
In de correspondentie van de bovengenoemde com
missie met den Procureur-Generaal komt weinig voor
over den toestand in het Tuchthuis.
Meermalen wordt daar genoemd het „Huis van Arrest”
waarmede dan de Gevangenpoort bedoeld wordt.
Dat ook hier niet alles puik, puik was, heb ik reeds
vroeger in een schrijven van den Procureur-generaal
Philipse aangehaald.
Ook andere correspondenties van dezen rechterlijken
ambtenaar gaven daarvan nog voorbeelden.
30 Juni 1815 richtte hij zich weder tot de Regenten
met verzoek om toelichting over het feit dat de gevangene
Anthonia van der Velde zich geheele dagen lang in de
kamer van den cipier bevond en vrijen toegang over
het geheele huis had, en dat zij Maandag 19 Juni
’s-avonds te half negen voor aan de straat op een bank
zat, in bijzijn van eene andere gevangene Schuurman
genaamd. Dat verder de zoon van den cipier eene
vrouwelijke gevangene Anna Maria Kraft heeft aange
sproken op het vrouwenvertrek en haar gevraagd heeft
met hem vleeschelijke conversatie te hebben voor twee
zeshalven, doch dat dit niet is geschied, omdat een derde
gevangene Hendrika de Bruin er zich tegen verzette om
dit schouwspel bij te wonen.
Een vijftal jaren later was het er niet beter op geworden.
Op 22 Januari 1820 vond Coenraad Bekink, dienaar van
den Procureur Generaal een persoon genaamd Jan van
Horsen, die veroordeeld was tot een jaar gevangenis
straf wegens „escroquerie”, op straat wandelen. Hij was,
zoo bleek later, uitgezonden door de vrouw van den
cipier Hendrik van den Berg om op de Plaats in een
kruidenierswinkel koffie, suiker en klompjes te halen.
Dit geschiedde met medeweten van den cipier. De
gevangene bekende verder dat hij geregeld boodschappen