3i8
VOORBURGSCHE BUITENPLAATSEN.
verkocht te hebben, aan den Agent van H. Hoog Mog.
Jacob van Byemont, in wiens familie het tot 1798 bleef.
Op 13 Nov. 1784 was door den raad ordinaris van het
Hof Mr. Coenraad le Leu de Wilhem een gedeelte van
het bosch verkocht. Na den dood van Magteline Christina
l’Estevenon, weduwe van zijn zoon Mr. Johan Francois van
Bijemont, kwam in 1798 de „schoone en welbeplante
hofstede, bestaande in een groot, hegt, sterk en modern huis,
stalling en koetshuis, ruime koepel aan den Vliet en salon
aan den weg en nog een tuinmanshuis”, alles ter grootte van
5 morgen 270 roeden, in handen van den Rotterdammer
Jan Messchert voor den prijs van f 23300. Het volgend
jaar kocht hij van Dr. Willem den Appel het naast
gelegen „Soomerlust” aan, bestaande in een huis, erf, stalling
en koetshuis, met speelhuis aan den Vliet met 3 hond
teelland voor f 6600. Maria Martha Cornelia de
Normandie wed. van Jan Messchert, verkocht daarop de
plaats op 5 febr. 1808 aan Magdalena de Jonge, wed. van
Jacobus Messem. In 1814 werd ook „Soomerlust” van de
hand gedaan aan Maria Gossiaux. Omstreeks 1828 komt
als eigenaar voor Merssen Senn van Bazel, die het goed
als zomerverblijf bewoonde.
Naast het Koninklijk paleis te ’s-Gravenhage bezat hij
mede een huis, hetwelk in 1825 bij dit paleis werd
aangetrokken. Hoewel vroeger veel grooter, ook de
grond waarop de hedendaagsche watertoren staat, be
hoorde tot Middenburg, is het nog een fraaie bezitting.
Het heerenhuis met de oranjerie en boomgroepen,
welke eens tot de uitgestrekte buitenplaats Vlienburch”
behoorden, zijn reeds in 1754 gesloopt en ten deele
in weiland herschapen. Oorspronkelijk was het een bouw
huis, waartoe 2 morgen 5 hond 42 roeden land behoorde,
en door Abraham de Reek, vroeger rector te Breda,
voor ƒ5000 verkocht aan Mr. Reynier Pauw, heer van