361
VOORBURGSCHE BUITENPLAATSEN.
1658,
De uitgestrektheid van dit ridderlijk goed dat ten
zuiden tot aan de Vliet grensde, blijkt uit de acte van 1328.
Reeds in het jaar 1392 vinden wij gewag gemaakt
van den vervallen toestand waarin het huis verkeerde,
terwijl het in het jaar 1440 zelfs geheel moest worden
vernieuwd. Op blz. 18 v. van het Memorieboek wordt
het genoemd: „Sloetgen ofte huyskyn van Matenes”
terwijl in 1466 de bezitting omschreven wordt als hebbende:
boomgaarden, potingen, graften, cingulen enz.” De eigenaar
bezat tevens het recht van tolheffing 1) op de laan van
Werve. In hetzelfde jaar erfde Philips van Mathenesse het
kasteel van zijn vader Jan. Na het overlijden van Jonk
vrouw Marie van Woude, zijn echtgenoote, reisde hij
naar Rome, alwaar hij in den geestelijken stand trad.
Na aldaar eenigen tijd in een Benediktijner klooster te
hebben doorgebracht, vertrok hij in 1492 naar Sint
Marienhove van de Cisterci orde te Warmond, hetwelk
in 1413 door Jan van Woude, heer van Warmond was
gesticht. Hij bleef daar tot aan zijn overlijden in 1533.
Aan zijn besluit om het wereldlijk leven vaarwel te
zeggen, zal de invloed welke zijn zuster Elisabet van
Matenesse op hem uitoefende niet vreemd zijn geweest,
die als abdis van het aanzienlijk klooster te Rijnsburg
hetwelk zelfs Vrouwen van grafelijken bloede onder
hare bewoonsters telde in zeer groot aanzien stond.
Ook zijn dochter Margareta, (overl. 1425) vinden wij
onder de adellijke nonnen van het klooster te Marienpoel
bij Leiden. Dit klooster was een der voornaamste in
Llolland en bezat vooral grooten rijkdom aan grondbezit.
In 1570 was met de opmeting daarvan belast geworden
de gezworen landmeter Koenraad Pietersz, die een totaal
van ruim 275 morgen constateerde.
J) Een nader recht om tol te heffen dagteekent van
welk recht in 1673 werd herzien.