VOORBURGSCHE BUITENPLAATSEN. 422 21. 1) De leensovergangen van dit perceel volgen hierachter. -) Zie v. Stockum, ’s-Gravenhage in den loop der tijden, blz. 20 en „De Werve”. Riddermatige hofstede. Vridaghes na onser Vrouwendach te midden Oechste (16 Augustus) 1297. Jan, Grave van Holland, enz. gelast Oedgier uten Hoeke, zijn baljuw in Noordholland om Hubreeht van den Werve in bezit te houden van de goederen die hij tijdens het leven van ’s graven vader „was hebbende” en hij „be- toeghen mach met sinen openen brieve”, i charter. Dinxsdages voor St. Catherinendach (22 November) 1328. Willem, Graaf van Holland aan Jan van den Werve: een „woninghe die hij cofte tegens Arend Hoen”, groot 12 morgen, gelegen te Voorburg, belend ten oosten de „wooninghe die hij cofte tieghens Jan van Voorburch”, groot 60 morgen, die hij ook van den graaf in leen houdt, 1) zijnde beide woningen belend ten westen Gerh. van Vlairdingen’s land, ten oosten Jacob Hoen's land, ten zuiden de woning gekocht van Jan van Voorburch en de weg ten zuiden der kerk van Voorburg, ten noorden de scheiding tusschen Voorburg ende onsen vene 2). Authentieke copie, op papier. 6 December 1346. Willem. Hertoghe van Beijeren maken cont allen luden dat voor ons comen is Pieter van den Werve ende heeft ons upghedraghen 72 morghen lants metter woninghe die dair upstaet, die hi van ons ter lene hilt ende geleghen 14 April 1724. Alida en Geertruij Jonkbloet aan Maria Elisabeth van Civits, wed. van Capiteijn Janssen, won. op Ottenburgh: een buitenhuis, teelland 4 hout. 29 Maart 1765. r- De erfgen. van Johan Fredrik Grube, overleden te Voorburg 5 Maart 1764 aan Vrouwe Antoinette van Schuijlenburgh, wed. van Mr. Willem Berent Buijs, in leven Raadsheer: een buitenplaats en een kleiner huis of tuinkamer, koetshuis en tuin. 1767. Het buitenhuis al vóór den jare 1766 geamoveert en afgebroken, doch is blijven staan een tuinkamer en keuken, aan het gemeld buitenhuis behoort hebbende.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1903 | | pagina 448