44 DE REMONSTRANTEN TE ’s-GRAVENHAGE IN DE I7e EEUW.
opzieners werd hij geraadpleegd. Wij vinden onder hen
mannen als Willem de Groot, Quirijn vanStrijen, van Andel,
Paets, Joost van Sorgen. Toen nu Matthisius vertrokken
was en Geisteranus door een brandwond aan den voet
te Rotterdam werd opgehouden, trad de grijze Wten-
bogaert 15 Dec. 1632, vast- en bededag voor den vrede,
voor de gemeente op met een ernstig woord, een tot
dankbaarheid stemmenden terugblik op Gods leiding in
onze toen zoo bewogene volksgeschiedenis. Buiten weten
van Wtenbogaert, die zijn preekschets daarna iets had
uitgewerkt, gaf men die toespraak uit als zijn „zwanen
zang”. Frederik Hendrik hoorde er eerst vreemd van
op, maar na lezing verklaarde hijdat het veel zeide,
zoo te spreken. Nadat hij 25 Nov. 1636 te Delft was
opgetreden, moest hij 30 Nov. 1636 het nieuwe kerk
gebouw in de Laan inwijden. De ouderlingen drongen
hem eene toelage van ƒ300 op, die door hen aan van
Strijen en van Andel was ter hand gesteld, in de reke
ning verantwoord als bestemd voor „Hans van Meden”,
Wtenbogaert’s schuilnaam. Ook het volgende jaar trad
hij nog 3 malen op, den 1 Januari, den 8 Maart en den
22 Juli. Hij deed de ervaring op, dat men in den Haag,
waar men den wijn van zijn woord gedronken had, toen
die nog krachtig was, zich wel wilde vergenoegen met
het slappe staartje van den afgeleefden man met een
kapje op de kruin. Zijn laatste woord, over den zege
der Hervorming boette hij met eene flauwte op den
predikstoel. En toen, laatste vervolging van den beroem
den man, besloot de Statenvergadering Wtenbogaert het
preeken te verbieden, onder bedreiging van straf. Maar
het besluit werd hem niet door den deurwaarder be-
teekend. Plet bleef bij eene bedreiging. De raadpensionaris
Jacob Cats had de stemmen niet behoorlijk geteld, en
het besluit niet ten tweede male voorgelezen, daarom