DE HAAGSCHE JODEN, 1800-1900.
B. Blok.
November 1903.
De Redacteur van dit Jaarboekje heeft mij het verzoek
gedaan, het hier volgend artikel van de hand des heeren
M. Henriquez Pimentel, die sedert overleden is, te willen
onderwerpen, waar noodig, aan revisie; en voorts om
de correctie van de drukproef op mij te willen nemen.
Volgaarne voldeed ik aan dit verzoek, dewijl 't mij vereert
om dengene die ’t vroeg, zoowel als voor den man, aan
wiens nagelaten arbeid voor dit Jaarboekje ik zoodoende
nog de laatste hand mocht leggen een stoffe bovendien
die mij zeer aantrok. Hoe aangenaam echter ook, was
toch de taak niet geheel van bezwaren vrij. Wèl bestonden
er vele aanrakingen van vriendschap en geestverwantschap
tusschen ons; maar toch is het niet altijd mogelijk zich
geheel in den gedachtengang te verplaatsen van hem,
die niet meer is, op ’t oogenblik dat hij schreef. En dit
is daarenboven i. c. reeds lang geleden. Ik hoop derhalve
bij de nalezing van dezen oogst niet misgetast te hebben.
De juistheid der in dit opstel gerelateerde feiten' behoefde
ik in ’t algemeen niet nategaan. Des heeren Pimentel’s
nauwgezetheid was bekend. Nu het opstel echter toch
veel later verschijnt dan het tijdperk waarvoor het
bestemd was, meende ik de actueele waarde er van te
mogen verhoogen door enkele aanvullingen en verande
ringen in den tekst, en eenige aanteekeningen, hier en
daar, aan den voet der bladzijden. Door de plaatsing van
mijn initiaal heb ik ze onderscheiden van die, welke de
schrijver-zelf had gemaakt.