DE HAAGSCHE JODEN, l80O— I9OO. I°5 Zóó geknot, zóó gekortwiekt, zóó van alle onafhankelijk heid beroofd, trad ons vaderland 1800 in! Zoo was de algemeene toestand hier te lande. De schoone residentie weleer de lusthof van inwoner en vreemdeling was omgeven door een waas van droef geestigheid. Met weemoed dachten de Hagenaars aan de dagen van vroegeren luister, van vroegere grootheid. De Heer C. Gijsberti Hodenpijl vergunt ons een blik op dien treurigen toestand, i) „Wedijverden schrijft hij eertijds de vreemde gezanten in kostbare levenswijze en spilzucht sedert ons vaderland den naam van Bataafsche Republiek voerde, waardoor het een mindere plaats in Europa’s Statenrij had, was de glans der diplomatie verdwenen. Alléén de Fransche en Spaansche gezanten leefden alhier op grooten voet. Op de partijen, die voorheen plachten uit te gaan van de eerste Haagsche kringen, had de geest van den tijd ook zijn stempel gedrukt, want gewone burgers bleven er niet meer van uitgeslotenmoeilijk kon het wel anders, wilde men getrouw blijven aan de leuze„Vrijheid en Broederschap”. „Den Haag had een geheel ander cachet gekregen. Verdwenen waren vele fraaie rijtuigen met bedienden in liverij gedost. Liverij was nu zelfs verbodeneven als ook de wapens waarmede de meeste heerenhuizen volgens aloud gebruik in de Riddertijden waren ver sierd. Kleine Duitsche vorsten die vroeger hier woonden, namen nu naar elders de wijk. Vele aanzienlijke familiën werden financieel letterlijk ten ondergang gebracht. Een groot aantal deftige huizen stonden in 1800 hier dan ook ledig” Een blik op ’s-Gravenhage in 1800. De Haagsche Bijdragen en Mededeelingen 1900.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 118