DE HAAGSCHE JODEN, l800— I9OO.
II7
en wel ter gelegenheid van het overlijden in 1839 van
’s Konings algemeen beminde Gemalin, door -S'. H. Pimentel
te ’s Gravenhage. Mr. C. P. E. Robidé van der Aa schreef
omtrent die rede: „Ziet zoodanig was de taal van een
man voor wien het licht van het Christendom nog niet
was opgegaan, doch die tot eene natie behoorde welke
door trouwe vervulling hare staatsburgerlijke verplichtingen
zich zoo voordeelig boven velen verheft, die zich wel
naar Christus noemen maar te dikwerf vergeten dat Hij
bevolen heeft „den Keizer te geven wat des Keizers is
en God wat Godes is”. 2)
Gewis! Trouwe vervulling van staatsburgerlijke ver
plichtingen hebben de Joden over het algemeen ook hier
te lande steeds getoond door opoffering van goed en bloed
voor Oranje en Vaderland. Wat dit laatste betreft denke
men o. a. aan de duizenden Israëlieten, die in 1813—1815
en 1830 vrijwillig de wapenen aangordden.
J) Er bestaat een merkwaardige brief van Generaal Chassé
vol lof over zijne „Israëlieten”, zijne „medeburgers”, die onder
zijn bevelen gestreden hebben. Hij schrijft daarin o.a Gedurende
twee jaren „heb ik op de Citadel van Antwerpen een groot
„getal hunner onder mijne bevelen gehad. In al dien tijd hebben
„zij de beste bewijzen van moed, trouw, krijgstucht en vol
harding gegeven. Als man van eer kan ik verzekeren, dat
„zoo mijn leeftijd niet vervlogen ware en ik opnieuw een
„veldtocht moest ondernemen, ik mij zeer gelukkig zou achten
„over eenige duizenden dier brave soldaten het bevel te voeren.”
2) Gedenkschrift over de overleden Vorstin (Amsterdam
G. J. A. Beyerink 1836.)
3) Op gemelde Citadel hadden de Joodsche soldaten een gedeelte
van een kasemat tot hulp-Synagoge ingericht. Op het gebed
voor den Koning volgde een voor den braven Generaal Chassé.
Omlijst werd eene penteekening van dit gebed aan de wanden
van de kasemat bevestigd. Die penteekening. vroeger in het
bezit van den vader van schrijver dezes, werd later eigendom
van den Heer D. R. Monterinos te Amsterdam en is aan het