DE HAAGSCHE JODEN, l8oo— 1900.
123
bezieling juist in die
van toepassing Da
'1 De geachte schrijver heeft, zeker onwillekeurig, want hij
zelf heeft in 1853—55 met hem samengewerkt, onvermeld
gelaten den grooten journalist Iz.J. Lion, den baanbreker van
de moderne, degelijke journalistiek, wiens stoffelijk hulsel ook
rust op de Ned.-Israël, begraafplaats van Den Haag. B.
denken. Daar was gloed, daar was
gedichten. Op haar waren ten volle
Costa’s treffende dichtregelen
„Niet waar, gij herkent ze, die kinderen van ’t Oosten,
„Die palmen naar het nevelig Westen verplant
„Die kwijnende bloemen, die krimpen van koude
„En smachten naar d’adem van ’t wartne land.”
Ja, zoodanig kind van Jt Oosten kent men in haar.
Meesterlijk zijn haar „Abraham” en „Priesterzegen”,
laatstgenoemd gedicht naar een schilderij van den vroeg
overleden Maunts Léon, een veelbelovend kunstenaar
in zijn tijd.
Over dit laatste gedicht schreef Prof. Dr. Jan ten Brink
treffend juist: „Haar fantaisie schoot vleugels aan en zag
oud-Israel feest vieren op Moriah’s geheiligden top, zij
zag de scharen van Noord en Zuid opgaan naar Tsion
in jubelende vreugde. Treffend schildert zij het eeuwenlang
lijden der ongelukkigen, door het woord „Jood” in
smadelijken zin gescholden, nu de harp van Juda ge
broken en de tempelzang sinds jaren verstomd is”. Zij
overleed te Arnhem, hare laatste woonplaats onder de
levenden.
De begraafplaats der Israelietische gemeente te Wagenin-
gen bewaart hare kostbare assche.
De zangkunst had eene uitnemende kracht in een van
geboorte Haagsch meisje, den Joodschen godsdienst
belijdende, namelijk Rosa de Vries, later Mevrouw De
Vties-van Os.