DE HAAGSCHE JODEN, l8oo— I9OO.
I2Ó
Mr. Abraham de Pinto, Advocaat bij den Hoogen Raad
der Nederlanden, Landsadvocaat, Deken der Orde van
Advocaten te s-Gravenhage. Redacteur van het Weekblad
van het recht, Lid van den Haagschen Gemeenteraad,
Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw.
Reeds aan de Leidsche Academie had hij blijken van
groote scherpzinnigheid gegeven en een gouden medaille
verworven. Als publicist muntte hij uit door de pittigheid
en kernigheid zijner artikelen.
De waarheid verborg hij nooit onder de korenmaat,
ook niet als pleitbezorger, tegenover wien hij ook stond.
Hij was de verpersoonlijking van het motto van zijn blad
„Jus et veritas”Zijne rechtsgeleerde pennevruchten zijn
standaard-werken. In den Haagschen Gemeenteraad stond
hij meestal naast Mr. Eyssell ook een lid der oude garde
altijd pal voor Waarheid en Recht, wars van begunstiging
al gold het ook zijne beste vrienden. Zijne gemeenteraads-
hij zich later meer bepaaldelijk aan de bevordering der hygië
nische belangen van zijn vaderstad en bewoog hij zich vooral
ook op ’t gebied der Levensverzekering. De mathematische
wetenschap, hem deelachtig geworden, doceerde hij met belang
loosheid aan jongelieden van aanleg en zelf werd hij, om
zijne kundigheden op dat gebied, door de Regeering in den
loop der jaren aan het Departement van Binnenlandsche Zaken
als adviseur voor de vraagstukken van Levensverzekering
verbonden. Het talent waarmede hij het bekende orgaan De Ver-
zekeringsbode redigeerde, behoeft onzen lof niet. Wij, die het
voorrecht hadden tot zijn vertrouwde vrienden te behooren,
weten bovendien van nabij, hoeveel, hoe héél veel van zijn
kostbaren tijd Henriquez Pimentel, zelf een verlichte geest, van
vormendienst vrij, bovendien dagelijks, en vaak van ’t nachtelijk
uur, over had voor de behartiging van hetgeen hem goed en
schoon en ontwikkelend noodig dacht in den kring zijner Kerk,
zijner geloofsgenooten die hij liefhad door hart en door traditie.
Ik mag overigens wel verwijzen naar het Levensbericht, door
Corneille L. Landré geschreven in het jaarboekje van de
Maatsch. der Nederl. Letterkunde te Leiden 1902—1903. B.