140
DE FRANSCHE TIJD.
Mon Capitaine.
J’ai l’honneur de vous rendre compte que la tranquilité
est entièrement rétablie ici, que plusieurs de ceux qui
vergezeld van een schrijven van den Sous-Préfet te
Rotterdam, van Zuylen van Nievelt, die onder ander
schrijft: „M. de Marivault tracasse perpétuellement les
personnes mèmes les plus distinguées; il ne fait que
froisser les amours propres et heurter les esprits”.
Een gelijke klacht wordt kort daarop van Repelaer
ontvangen, den sous-préfet te Dordrecht, in verband met
de ongeregeldheden, die op 20 en 21 Februari op Oud-
Beijerland hadden plaats gehad. Marivault was daar toch
naar toegetrokken, toen de onlusten al lang gedaan waren
en had daar eenige inwoners eigendunkelijk, ook al weer
„administratief” opgesloten, niettegenstaande de burge
meester der plaats op last en uit naam van de Stassart
een algemeene amnestie had uitgevaardigd. De Stassart
terecht hierover verbolgen, schrijft aan de Marivault zijn
ongenoegen over deze daad, hetgeen tot een uiterst
zuurzoete briefwisseling aanleiding geeft, welke in haar
geheel met het schrijven van Reepelaer naar Parijs wordt
opgezonden.
Eén stuk uit dit dossier is te karakteristiek om het
niet hier mede te deelen. Het is het rapport van den
Brigadier der Keizerlijke Gendarmerie Lambert, die naar
Oud-Beijerland met zijn manschappen was afgezonden
om de rust te herstellen. Deze gestrenge rustbewaarder,
tevens waarschijnlijk landgenoot van Tartarin, doet in
vele opzichten aan den „gendarme sans pitié” van Cour-
teline denken. Zijn rapport is gericht aan M. de Hogendorp,
Capitaine commandant de la gendarmerie des Bouches de
la Meuse, en luidt als volgt