155
DE FRANSCHE TIJD.
op de stemming van het publiek. Terwijl vroeger de
gegoede inwoners van den Haag hun belasting zes maanden
of drie maanden tegelijk vooruitbetaalden, komen ze thans
telkens per maand betalen.
In diezelfde Octoberdagen werd van Nederland de
laatste daad van onderworpenheid verlangd. De gelukster
van Napoléon begon in het Oosten te dalen, het verraad
van Bernadotte droeg er toe bij om de positie der
Franschen als overheerschers van half Europa hoogst
gewaagd te maken.
De Keizerin, als Regentes te Parijs achtergebleven in
die dagen, waarin op de vlakten van Leipzig het lot van
ons werelddeel werd beslist, de Keizerin deed in een
plechtige Senaatszitting een beroep op de trouw gebleven
onderdanen van den Keizer.
En de Hollandsche gemeentebesturen kregen onmid
dellijk van uit de Prefecturen last om adressen en hulde
blijken aan H. M. toe te zenden. En ze deden dit
schijnbaar met enthousiasme, ten minste wanneer men de
adressen leest in de archieven te Parijs nog aanwezig
die waren toegezonden door Brielle, Dordrecht, Schiedam,
Leiden, Cuilemburg, Vlaardingen, Delft, Gouda en Gorcum.
Rotterdam en den Haag waren beide in die dagen tot
„bonnes villes” gepromoveerd. Zij moesten dus iets beters
doen en ieder een deputatie naar de Keizerin zenden
om mondeling van haar trouw en aanhankelijkheid te
doen getuigen.
Te ’s-Gravenhage had de Stassart zijn oog doen vallen
op vier notabelen, de heeren van Schuilenburg, van der
Heim, Hope en Caan. Deze weigerden echter stand
vastig. In hun plaats werden aangewezen om het huldeadres
van dén Gemeenteraad over te brengen de heeren van
Schinne, de meergenoemde burgemeester, van Oosthuysen
van Rijsenborgh en Quarles.