DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE I9E EEUW.
I7I
met afwijking van het oorsprongelijk oogmerk en wettige
instelling, waartoe diergelijke geschriften zouden moeten
dienen, en dus in plaatse van te bevatten binnen- of
buitenlandsche nieuwstijdingen, tans meerendeels zijn
ingevuld met Brieven en aanmerkingen over publique
zaaken, ook dikwijls met valsche en oproerige beschuldi
gingen, zo teegens Overheeden als bijzondere Personen,
derhalve bij dezen op het ernstigste werd verbooden,
dat bij provisie en voorbehoudens onze verdere dispositie
omtrent alle andere dergelijke nieuwspapieren, als bij
tijd en wijlen bevonden zullen worden, in hetzelfde Cas
te vallenalle deze hier boven uitgedrukte geschriften
binnen dezen Provincie niet zullen mogen worden uit
gegeven, of verkogt, of ter publieke leezing zullen mogen
worden voorgelegd, op eene boete van duizend Guldens
voor de eerste reijse, en van drie duizend Guldens voor
de tweede reijse boven en behalve, zoo wel voor de
eerste als tweede rijs, van banissement of andere arbitraire
straf naar omstandigheden van zaken
Het buitenlandsch toezicht was vooral in de jaren
1786 en 1787 vrij scherp van Pruisische zijde.
Het binnenlandsch of stedelijk toezicht betrof niet alleen
de nieuwsberichten, maar ook de advertentiën.
Die censuur raakte niet alleen „politieke” advertentiën,
zooals de aankondiging van den derden druk van het
„Politique Goudschaaltje” en den tweeden druk van „de
Toetssteen”, maar ook de aankondigingen door de oud
ooms onzer thans weêr in de groote steden welig tierende
„planeetlezers” en „werksters met het ei”, zooals van
zekeren P. van Seijn, „astrologus of planeetdoctor” te
Rotterdam, waarvan de overheid „niets dan schandelijke
en nadeelige gevolgen voor de burgerij” wachtte; en
voorts ook de aankondigingen van geheimmiddelen, zooals
in de „Haagsche Courant” van 14 October 1801, omtrent