172
H. G. Susan CHz. 1858, leest
het verkoopen van „zeker nood- en hulpboekje en daarbij
aangekondigde pillen”.
Bij besluit van het Uitvoerend Bewind van 14 Augustus
1805 werd de uitgave van een officieel dagblad aan-
gekondigd, dat onder de uitgevers van particuliere nieuws
bladen niet geringe ontsteltenis wekte, waaraan uitdrukking
werd gegeven in eene-memorie van „de courantiers der
steden Rotterdam, Leyden, Haag, Delft en Rotterdam”
aan „Zijne Excellentie den Heere Raadpensionaris der
Bataafsche Republiek”. In naam der rechtvaardigheid
bezwoeren zij de overheid dezen maatregel achterwege
te laten. Hunnerzijds wilden zij het voorbeeld geven
van welwillendheid, die zeker navolging zou vinden. Zij
verklaarden zich bereid, „de advertentiën van den Lande
kosteloos in hunne nieuwspapieren medetedeelen”„en
hierdoor dan zoude de beweeggrond tot het aanleggen
van een Staats-Courant zijn weggenomen; want om deze
of geene artykels geplaatst te hebben, behoeft men geen
Staatspapier te bezigen. Wie onzer is niet steeds bereid,
ja zelfs verlangend geweest, om de stukken, hun opgegeven
of toegezonden, met alle discretie te plaatsen, en dat zal
nimmer geweigerd worden, hoedanig het stuk ook moge
wezen, wanneer men het op authoriteit kan in zijne
Courant stellen, hetgeen toch altijd het geval moet zijn
in een zoogenaamd Officieel Blad”.
DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE EEUW.
Hoe de zaken toch kunnen verkeeren en uit een heel
ander gezichtspunt kunnen beschouwd worden, daarvan levert,
tegenover de vreeselijke gedachte aan concurrentie van de
Staats-Courant, de volgende tegenhanger een merkwaardig
staaltje.
In Philalethe’s brochure over „de Dagbladen in Nederland;
wat zijn zij en wat behoorden zij te wezen?” ’s-Gravenhage,
men oa_.