i87 DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE I9E EEUW. „Menig bewind zoo schreef „Philalethes” in zijn geschrift: „De dagbladen in Nederland enz.” ’s-Gravenhage H. C Susan CHz. 1858 - is hier te lande ondermijnd en ten gronde gegaan, ook tengevolge van de, door alle Regeeringen als beginsel aangenomen geringschatting der openbare meening. De mond der Regeering wordt hier slechts geopend, wanneer van de groene banken der Vertegenwoordiging tot spreken wordt genoodzaakt. Wat het volk zegt of denkt, wat de dagbladen mededeelen, bevestigen of tegensprekendit te beamen, te bestrijden, daarvan uitlegging te geven, wordt geacht te zijn beneden de waardigheid eener Nederlandsche Regeering Niets is gevaarlijker voor eene Regeering dan het laten voort bestaan van overdreven of verkeerde denkbeelden zijne beurt verklaarde de Minister van Justitie De Jonge van Campens Nieuwland op 9 Februari 1847 aan den heer Schooneveld: „Het Journal de la Haye is geen officieel dagblad der Regeering, in welken zin men dat ook nemen wil; het was ook geen half-officieel dagblad der Regeering. De polemiek daarin gevoerd was alléén die van den redacteur.” Ook geen toezicht van Regeerings- wege op den inhoud behoefde er uitgeoefend te worden, zeide de Regeering; „want het Journal was eene bij zondere onderneming'En toch werd deze uit ’s Rijks kas gesubsidieerd met 25000 per jaar Men maakte in de Kamer niet eens een grief daarvan aan de Regeering. Men erkende het recht van de Regeering om een orgaan te harer beschikking te hebben, om de aanvallen waaraan het Rijk destijds van de zijde van het buitenland blootstond; maar dan moest dit een heel ander orgaan wezen ');want zoo schreef de Arnhemsche Courant destijds op den haar, vooral toen, eigen sarcas- tischen toon „het Journal had zijne eigen kleur, het volgde alleen zijn eigen sympathieën, het polemiseerde volgens zijne eigen bijzondere overtuiging; maar het leende zijne kolommen, opdat de Regeering, wier

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 200