189 DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE I9E EEUW. Want in de periode daartusschen worden wij bekend met „Les Mystères du Journal de la Haye"welke ont hullingen onderteekend zijn (n Januari 1844) door E. Gagneux, W. D. Frerichs, F. Douchez en F. W. Schmalling en waarin ons wordt ontsluierd een afzichtelijk broeinest van knoeierijen en intrigues, die gelukkig zeldzaam voorkomen, maar die toch nog niet geheel vreemd waren aan sommige couranten-intérieurs ook onder het levend geslacht. Sapienti sat. Blijkbaar waren de mannen, die in 1842 aanvankelijk op den voorgrond werden gesteld, alleen stroo-mannen, wier persoonlijkheid het groote publiek omtrent ministerieele inmenging op een dwaalspoor moest leiden Uit dien onzuiveren oorsprong moesten wel troebele wateren opborrelen. Oprechtheid in den omgang moest hier wel buitengesloten zijnvan achter de schermen werden blijkbaar poppen in beweging gebracht en de touwtjes-trekkers behielden zich hunne vrijheid van beweging voor. De inhoud, vooral de gedachten-eenheid van een onder zulke omstandigheden verschijnende courant konden er natuurlijk ook niet bij winnen. Aanvankelijk was dit zeer zeker anders. In de Bibliographieën door Dr. Th. Ch. L. Wijnmalen, Levens berichten der Maatschappij van Letterkunde 1875, vinden wij aangeteekend, dat in 1832, 1833, 1837, 1838, 1841 en 1844 van mr. J. R. Thorbecke’s hand in het Journal de la Haye artikelen verschenen (anoniem). Doch toen op 2 Augustus 1847 Van Dam van Isselt opnieuw in de Tweede Kamer de verhouding van de Regeering tot het J. de la H. ter sprake bracht, sprak hij van een „ellendig prulleblad j een „ellendig blad”, „dat onder toezicht behoorde te staan van het Gouvernement dat het subsidieerde”. Doch het antwoord van de Regeeringstafel op dergelijke aanvallen en opmerkingen bleef ontwijkend. Men krijgt

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 202