i9i
DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE I9E EEUW.
lateren Gouverneur-Generaal en Minister van Koloniën)
kreeg Box met Mei 1844 een medewerker in den reeds
genoemden Adriaan van Bevervoorde, die tot dusver
particulier secretaris van den heer Rochussen was.
(Rochussen was sedert 25 Juni 1843 gezant bij het Hof
te Berlijn). Die medewerking duurde tot Augustus 1845.
Tijdens Van Bevervoorde (bij afwezigheid van Box) de
leiding waarnam stond hij in rechtstreeksche betrekking
tot de toenmalige ministers van Buitenlandsche Zaken
(de la Sarraz) en Justitie (Van Hall). De heer De la
Sarraz „berustte’"’ in de hem opgedrongen relatien, doch
wilde overigens niets te maken hebben met het Journal.
Van Hall dacht er anders over; blijkbaar verkeerden de
beide Ministers met elkander op gespannen voet; toch
zat de la Sarraz, het Journal inspireerende, onder de
plak van Van Hall. Van Bevervoorde beklaagde zich bij
dezen Bewindsman wel eens over „tegenstrijdige orders”
die hij nu en dan ontving. „Och, dat zal u wel eens
meer gebeuren met een gouvernementeel blad”, zeide
Van Hall dan bij zoo’n gelegenheid. Later heette ook
Van Hall niets te maken te hebben met het Journal.
Box nam intusschen de leiding weêr over en draaide
Van Bevervoorde er op minder aardige manier uit. Deze
was hem te knap af gebleken en daarom moest hij weg.
Dat ziet men meerLater heeft Van Bevervoorde
daarover en over Box een aardig boekje opengedaanin
zijn Asmodée. Box diende meermalen een aanklacht des
wege in tegen Van. Bevervoorde, wien rechtskundige
bijstand destijds werd verleend door mr. P. L. F. Blussé,
die indertijd eene schoone praktijk in Den Haag uitoefende
(dezelfde die laatstelijk, wegens zijne veeljarige en uit
nemende diensten als lid van Gedep. Staten aan de
provincie bewezen, de onderscheiding genoot, tot Minister
van Staat te worden benoemd). De in den jaargang 1879