i97
DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE I9E EEUW.
300000 vellen per jaar. Van 1850—1866 was dus eene-.
progressie waar te nemen van ruim 57 pCt.
Het getal geabonneerden op de dag- en weekbladen
bedroeg over het geheele land in 1850, 53850, in 1866,
89189, alzoo eene toeneming van 65 pCt.
Herhaaldelijk werden vergeefsche pogingen aangewend
om dien fiscalen druk op de ontwikkeling onzer intellec-
tueele krachten door middel van de pers, „tot vrijmaking
van den geest”, zooals ’t wel eens genoemd werd, hetzij
te verminderen of te doen verdwijnen. Het eigenbelang
van sommige organen pleitte in 1858 (toen mr. P. P.
Van Bosse omtrent het dagbladzegel een wetsvoorstel
had ingediend) voor vermindering, welke voor andere
bladen, met grooter oplaag, de concurrentie zou hebben
verzwaard; en tegen afschaffing werden jarenlang politieke
en financieele bezwaren ingebracht. Eene poging, door
mr. G. H. Betz in 1863 beproefd tegelijk met een complex
van andere belasting-voorstellen, mislukte door de ver
werping van het eerste deel der ontwerpen (de Personeele
belasting), totdat ’t den volhardenden Van Bosse gelukte
in 1869 70 eindelijk het zegelrecht op dagbladen en
gedrukte stukken en advertentiën geheel te doen verdwijnen.
Met dezen maatregel hield ontegenzeggelijk, als ik
een juist denkbeeld heb van de politieke beweging van
Thorbecke liet zich reeds in de zitting van 1857/58 als
volgt uit:
„De bureaux onzer dagbladen moeten punten van aantrekking
kunnen worden voor mannen van bekwaamheid, van eerlijken
ijver voor het algemeen belang, van invloed, van letterkundige
verdienste. En nu vraag ik: wordt dat alles niet belemmerd,
worden onze dagbladen, bij een beperkt binnenlandsch vertier,
niet verhinderd, om te worden wat ieder onzer moet wenschen,
dat zij waren, door een zoo hooge belasting als de wet van
1843 hun oplegt?”