208
DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE I9E EEUW.
den voorzitter,
pondentie-bureau”). Dat bericht moest echter vóór de
plaatsing nog het visum van den Minister van Binnenl.
Zaken ondergaan. Heel „liberaal” trouwens was de
opvatting der publiciteit van de handelingen der Volks
vertegenwoordiging in die dagen niet. In het rapport
van de Commissie uit de Staten-Generaal van de
Vereenigde Nederlanden, over de ontwerp-Grondwet,
wordt ietwat met minachting gesproken van „eene
openbare tentoonstelling die (niet) tot iets anders geschikt
kan zijn dan tot voldoening der nieuwsgierigheid bij
eenige weinigen, en van de zucht bij anderen, om
door welbespraaktheid uit te schitteren”. Aan de onder
vinding van lateren tijd werd zeer voorzichtig de
volmaking overgelaten; aan den tijd die alles ver
andert en alles wijzigt.” En dit wijze inzicht werd
voorwaar niet beschaamdDe samenstellers van het
Kamerbericht (in de latere jaren assisteerden de zoons
van den heer B. dezen bij ongesteldheid of ontstentenis)
woonden een deel van ’t jaar te Brussel, omdat voor
de scheiding van ’30 de vergaderingen der Staten-Generaal
beurtelings daar en te ’s-Gravenhage werden gehouden.
Later zorgde de heer Veegens (de latere griffier) voor
het verslag in de S/. Ctin vervolg van tijd bijgestaan
door mr. Tollius Drabbe, naast wien, na het aftreden
van den heer Veegens, werd benoemd de heer J. J. F.
Noordziek, die in lateren tijd directeur der stenografische
inrichting was, zeer gewaardeerd verzamelaar van de
oude Handelingen der Staten-Generaal. De heeren J.
Tideman en Van Reyerdam werkten toen ook aan de
samenstelling van het verslag voor de St. Ct. mede.
Voorts had men toen reeds verslaggevers voor de gewone
bladen. Hunne taak werd niet vergemakkelijkt door de
plaats die hun was aangewezen. Jaren lang hebben zij
doorgebracht in eene tribune rechts van