21 I DE HAAGSCHE DAGBLADPERS IN DE I9E EEUW. Aangehaald bij J. Tideman: „De openbaarmaking van het verhandelde in de Kamers der Staten-Generaal” ’s-Gravenhage, Gebr. J. en H. van Langenhuijsen, 1889. in de couranten voorkomt, wordt gestyleerd gezonden, gedeeltelijk geschreven, voor 't grootste deel getelegrafeerd aan de bladen. De verslaggevers moeten, terwijl een spreker ’t woord voert, het gesprokene condenseeren, samentrekken in den vorm waarin het in de courant voorkomt. Zij hebben geen seconde voor revisie; zij pennen maar door, al hoorend en denkend, en een groep van loopers wringt hun, om zoo te zeggen, de copy, het geschrevene, uit handen om er meé naar telegraaf- of post- of spoorwegkantoor te ijlen op alle uren van den dag of den avond. De Ministers, de Kamerleden, het publiek voor zoover het ervan kennis neemt en zich aan de waarde ervan laat gelegen liggen, - zij zijn de beste critici over dezen arbeid. Volmaakt is hij zeer zeker niet, kan hij niet wezenmaar de vrucht van deze vaak buitengewone krachtsinspanning, dagen en weken achtereen aangewend om het publiek ten spoedigste deelgenoot te maken van hetgeen er in de Staten-Generaal voorvalt, die vrucht van vaak koortsachtige overspanning heeft ook alle aanspraak op een têere behandeling. En wanneer ’t niet te vermetel is gezegd door een veteraan der tribune, die „het klappen van de zweep kent”, gelegenheid heeft gehad 40 jaar als dit stuk verschijnt: welhaast 43 jaar daar om zich heen te zien voor zoover eigen arbeid hem daartoe gelegenheid liet, dan mag hij er met volle overtuiging bijvoegen, dat die moeizame arbeid, van intellectueele en lichamelijke krachten zooveel vergend, ook in andere opzichten verdient gewaardeerd te worden. Een in zijn tijd veeleischend man, dr. P. J. Costerus gaf eens van de qualiteiten die voor den

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 224