246 HANDEL EN NIJVERHEID VAN DEN HAAG, ENZ. wikkeld om deze bezwaren uit den weg te kunnen ruimen. Handel en nijverheid konden dus slechts op kleine schaal worden uitgeoefend. Gelijk vanzelf spreekt werd in eene stad als de residentie reeds van ouds eene belangrijke plaats ingenomen door die bedrijven, die in de behoeften van het hof en de hofkringen voorzagen. We kunnen dus verwachten dat liet aantal van hen, die uniformen en in het algemeen alles wat op de kleeding betrekking had vervaardigden, vrij aanzienlijk zal zijn geweest en inderdaad treffen we in de lijsten der neringdoenden, die in het begin der XlXe eeuw hier ter stede gevestigd waren, niet minder dan 164 grootere en kleinere kleermakers en 203 schoen makers, looiers en leerkoopers aan, waarnaast nog 55 z.g. schoenlappers genoemd worden. Men bedenke dat den Haag destijds eene stad was van omstreeks 40.000 inwoners, d.i. ongeveer 1's van de tegenwoordige be volking. Het leder werd geleverd door twee leerlooierijen, een van een zekeren van der Spek, die volgens een verslag van den toestand hier te lande, in 1813 uitge bracht, en waarop we later nog terug zullen komen, hier reeds sedert twee eeuwen gevestigd was en een van Heppener, die omstreeks 1785 was opgericht en nog tot voor korten tijd bestaan heeft. Bovengemelde lijsten bevatten onder de 12 hoedenmakers van dien tijd reeds de, ook ons bekende, namen van Pauwels en Leijdenrotli, terwijl we onder de 4 bontwerkers, die den Haag in die dagen bezat o.a. den naam van Arbeiter aantreffen, onder welken naam dit vak sedert 1771 tot heden toe in het zelfde huis in de Spuistraat wordt uitgeoefend. Natuurlijk bloeide in eene stad als den Haag reeds van ouds de goud- en zilverindustrie en, mogen de politieke woelingen van het eind der 18e en het begin der 19e eeuw haar al niet bevorderd hebben, toch schijnt zij zich ondanks

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 259