HANDEL EN NIJVERHEID VAN DEN HAAG, ENZ. 247 die ongunstige omstandigheden met glans te hebben kunnen staande houden, daar wij hier in het begin der 19e eeuw niet minder dan 47 goud- en zilversmeden vermeld vonden, een zeer aanzienlijk aantal als men bedenkt dat er uit dien tijd slechts 66 timmerlieden en schrijnwerkers en 85 smids genoemd worden. Daarnaast zal waarschijnlijk ook de rijtuigfabricatie reeds van ouds eene belangrijke plaats hebben ingenomen. Jt Is echter merkwaardig, dat de voornaamste, zoo niet de eenige inrichting, die men op dit gebied bij het begin der XlXe eeuw hier ter stede aantrof, juist in 1795, het jaar waarin den Haag ophield de residentie der stadhouderlijke familie te zijn, werd opgericht. In dat jaar toch legde de rijtuigmaker Johannes van den Bergh den burgereed af en vestigde zich op den Dennenweg. Hij werd reeds vóór 1800 door de regeering benoemd tot deskundig keurmeester over, de diligences en huurrijtuigen der stalhouders, welke betrekking in de familie van vader op zoon is overgegaan, zoodat de klein zoon van den oprichter, die thans de zaak, sedert 1880 onder de firma van den Bergh en Dolman, voortzet, nog altijd met het toezicht op de rijtuigen in deze stad is belast. De rijtuigschilder Hardenberg schilderde reeds in de 18(' eeuw de carossen voor de stadhouderlijke familie en ’t is nog niet lang geleden dat met den laatsten zijner opvolgers ook zijn naam als rijtuigschilder ten grave daalde. Dat de Hagenaars dier dagen de noodige zorg aan haar of pruik besteedden kan in de eerste plaats daaruit blijken dat men hier niet minder dan 54 „paruikmakers” aantrof, alsmede ook uit het feit dat de overheid er blijkbaar voordeel in zag bij publicatie van 2 December 1805, waarbij de patenten geregeld werden, ook eene belasting te heffen op het dragen van gepoederd haar, daar in art. 40 bepaald werd: „Alle diegeen of genen, hetzij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 260