HANDEL EN NIJVERHEID VAN DEN HAAG, ENZ. 299 geprest en een en ander had ten gevolge dat de armoede te Scheveningen zoo groot was dat er eene collecte moest worden gehouden tot tijdelijke ondersteuning der visschers. Merkwaardig is ’t dat juist tijdens dezen volkomen stilstand der Noordzeevisscherij bij publicatie van 28 Juli 1801 de uitvoerigste wet op de groote visscherij tot stand kwam, die hier ooit heeft bestaan. De hoogleeraar, Mr. J. Beaujon zegt in zijn Overzicht der geschiedenis van de Ned. zeevisscherijen, waaraan wij veel over dit onderwerp ontleenden, van deze wet: „Zij maakt den indruk, alsof de wetgever zich bij wijze van troost voor den stilstand van het bedrijf, althans de weelde had willen gunnen van eene reglementeering, nauwkeuriger dan zij zelfs in den bloeitijd van het bedrijf was geweest De vrede, met Engeland te Amiëns gesloten in 1802, had voor een oogenblik weer herleving der visscherij ten gevolge, maar in 1803 brak de oorlog opnieuw uit en ook de kustvisscherij, die vroeger in oorlogstijd nog wel in de kustwateren werd uitgeoefend, werd nu verboden, vooral in verband met Napoleon’s plannen tot eene landing in Engeland, waarvoor de platboomde vaartuigen zeer te pas zouden komen tot vervoer van troepen en oorlogs- materieel. Daarom legden de Engelschen zich er bijzonder op toe deze te vernielen of op te brengen. Er werd nu bevel gegeven de pinken op het land te halen, hetzij achter de duinen of achter het dorp, opdat ze aan ’s vijands gezicht en brandkogels onttrokken zouden zijn. Vooral te Scheveningen vond deze maatregel veel tegen stand, en eerst na krachtige tusschenkomst van het ge meentebestuur werd het bevel opgevolgd. De inlijving bij Frankrijk bracht in zooverre eenig voordeel dat de haring- wet van 1801 werd opgeheven, maar na het herstel van het Oranjehuis werd deze wet reeds bij K.B. van 10 Januari 1814 weer in eere hersteld, zoodat nu de visscherij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 312