3oo
HANDEL EN NIJVERHEID VAN DEN HAAG, ENZ.
spoedig dezelfde hoogte bereikte als in de laatste jaren der
republiek, maar zich bij gebrek aan vrijheid niet verder
kon uitbreiden. Herhaaldelijk trachtten de kustvisschers,
waaronder ook de Scheveningsche, afschaffing van het
kaakmonopolie te verkrijgen, maar hoewel omstreeks 1830
het vrijhandelstelsel de basis onzer handelspolitiek begon
te worden, zoo bleef de reglementeering der visscherij
nog geruimen tijd bestaan. De Scheveningsche visschers
moesten zich ermede vergenoegen haring als steur-
haring aan te brengen, die, indien ze gekaakt had
kunnen worden, soms vijfmaal zooveel zou hebben
opgebracht. En toch, ondanks alle bescherming kwijnde
de pekelharingvisscherij, terwijl de steurharingvisscherij,
die minder bescherming maar meer vrijheid genoot,
vooruitging. Reeds in 1816 was de toestand voor
Scheveningen vrij gunstig; 15 schepen brachten in dit
jaar H- 1.200.000 stuk steurharing binnen, die naar
Zeeland, Brabant en zelfs naar Duitschland werden
uitgevoerd. In dit jaar organiseerden zich de reeders te
Scheveningen met het doel om te komen tot herstel
van den vervallen staat der visscherij. Langzamerhand
begon deze dan ook vooruit te gaan en in 1851 voeren
ongeveer 100 pinken ter vischvangst van Scheveningen'
uit, die 9.000.000 stuks steurharing aanbrachten, ter
waarde van f 127.759 en aan versche visch eene waarde
van f 219.821 besomden. Hoewel deze uitkomst reeds
een belangrijk verschil opleverde met die in het begin
der eeuw, zoo zou echter ook op dit gebied eerst de
tweede helft der eeuw gestadigen bloei en ontwikkeling
brengen, daar eerst na 1850 van lieverlede de reglemen
teering verzacht en eindelijk in 1857 de visscherij geheel
vrij werd gemaakt. Sedert dien tijd heeft de Nederlandsche
haringvisscherij zich met groote snelheid en kracht ont
wikkeld, hoewel het natuurlijk, gelijk bij elke belangrijke