HANDEL EN NIJVERHEID VAN DEN HAAG, ENZ. 3°5 zich, gesteund door hare Regeering, krachtig uitbreidt, heeft de uitvoer naar het buitenland niet veel te beduiden. Anders is dit met de opbrengst der haringvisscherij, die vooral in Duitschland en Amerika nog veel aftrek vindt. Als een bewijs van den grooten omvang der visscherij diene, dat in de laatste jaren doorgaans 4 a 5 millioen K.G. zout verbruikt werd, terwijl ook in 1899, hoewel de vangst in dit jaar zeer gering was, nog ruim 2x/2 millioen noodig was. De ontwikkeling der visscherij in de laatste 50 jaren werd zeer bevorderd door de verbetering der middelen van vervoer. Moest men zich in 1850 nog behelpen met eene rammelende, hortende diligence om naar den Haag te komen, langzamerhand kwam daarin verandering. Reeds in 1826 was men begonnen een kanaal te graven, dat Scheveningen met dèn Haag moest vereenigen, maar reeds in het volgende jaar was het werk gestaakt. Men had destijds plan het tot aan zee door te graven, om er de grachten mee te ververschen en zelfs om er eene haven voor koopvaardij en visschers vaartuigen aan te verbinden, maar van die grootsche plannen kwam natuurlijk niets en een in 1852 werd het werk met ernst voortgezet en na een tiental jaren tot het tegenwoordige-eindpunt voltooid. Door dit kanaal voer nu sedert 1858 eene schuit naar Scheveningen, die het volgende jaar door een gondel werd vervangen. Deze onderneming mocht zich in een groot succes verheugen en in 1875 waren er zelfs 3 gondels in gebruik, doch toen had de onderneming ook het toppunt van haar bloei bereikt en na een tijd van kwijning werd de dienst in 1881 gestaakt. Er waren intusschen sneller vervoermiddelen in gebruik gekomen en wel in 1864 de paardentram, waarvoor door N. D. Gold- smid c.s. concessie was aangevraagd en die later aan de Haagsche Tramwegmaatschappij overging. Misschien had 20

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 318