347 HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ. werken, waarvan sommigen enkele, andere geene ver- tooningen beleefden, zijn van ons repertoire verdwenen. In onze dagen hebben enkele jonge schrijvers met meer of minder goed gevolg tooneelstukken geschreven. Men kan echter niet zeggen dat zij bij het publiek veel belang stelling en bij de pers veel ondersteuning vinden. De critiek moest tegenover hen meer aanmoedigend en onder richtend dan afkeurend optreden, altijd indien men aan de ontwikkeling onzer dramatische letterkunde en van ons nationaal tooneel wil bevorderlijk zijn. Voor hem, die het verleden heeft geraadpleegd, kan het antwoord niet bemoedigend zijn. Intusschen heeft het, zoowel in vroegeren als in lateren tijd, niet aan pogingen ontbroken, om verbetering in den toestand te brengen. Het is opmerkelijk dat door koning Lodewijk, dus door een prins van vreemden bloede, den eersten stoot in die richting werd gegeven. Hij heeft namelijk aan Bilderdijk opgedragen een me morie samen te stellen, waarin de middelen tot opleving van het nationaal tooneel zouden worden opgegeven, van welke taak hij zich gekweten heeft blijkens een document dat, in de Fransche taal geschreven, nog op het Rijks- archief aanwezig is en den datum draagt van 16 Nov. 1808. Volgens Bilderdijk dagteekent het verval van ons nationaal tooneel sinds den brand van den Amsterdamschen Schouwburg, waarmede tevens het eenige goede tooneel- gezelschap verloren ging, in welks plaats een aantal Rederijkerskamers of dilettanten-vereenigingen verrezen, die den goeden smaak bedierven. De vertalingen der Fransche tooneelspelen, die op het model van Corneille en Racine gebouwd waren, werden door zoogenaamde „comedies” verdrongen, die, volgens hem, als een ver bastering van het tooneelspel moesten beschouwd worden. Bilderdijk zou zich nauwkeuriger hebben uitgedrukt als

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 364