348
hij van een nieuwen kunstvorm had gesproken, als hoe
danig de „comédie” moet beschouwd worden, maar aan
de strekking van zijn betoog doet dit niets af.
Na de herbouwing van den genoemden schouwburg
trachtte men nu en dan de stukken van Corneille te
spelen, maar zoowel de geschikte tooneelspelers als het
noodige publiek ontbraken. Een tijdlang konden de
tooneelspelers van onzen nationalen dichter Nomsz zich
nog staande houden, maar de smaak ging meer en meer
achteruit, die zich naar de stukken van Duitschen oor
sprong richtte. In Duitschland waren, onder den naam
van „Philantropische vereenigingen”, scholen opgericht,
waarin de jeugd stelselmatig van den Franschen geest
werd afkeerig gemaakt. Wat Bilderdijk wellicht niet wist,
of vermoedelijk niet zeggen wilde, was dat deze zooge
naamde philantropen vermomde patriotten waren, welke
dien naam slechts hadden aangenomen, om hunne be
doelingen des te beter te kunnen bedekken. Het was
hun om de opwekking van den nationalen geest te doen,
waartoe zij het tooneel als machtig hulpmiddel bezigden.
Bovendien was volgens de meening van Bilderdijk de
strekking dezer stukken te democratisch en te revolution-
nair. Het is begrijpelijk dat een dichter als Schiller, die
een groot vereerder van Rousseau wiv-, en de denk
beelden der Fransche revolutie in zich had opgenomen,
van wien hij in zijn Hekeldichten getuigd had: „Die
op het hoog tooneel verdraaide schenkels zet” voor een
zoo klassiek gevormd man niet sj^mpathiek kon zijn,
terwijl Kotzebue van. wiens „rêveries larmoyantes” hij
met zekere geringschatting spreekt, voor zijn smaak te
week en te gezwollen was. Bij deze Duitsche stukken
voegden zich na de omwenteling van 1795 de drama
tische voortbrengselen van Chênier. Alleen de Zaterdag
avonden waren aan de tooneelwerken der klassieke
HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ.