353
HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ.
ciën en de steden,
balans wordt jaarlijks,
directeur opgemaakt
keuring aangeboden.
Dit rapport verwierf de goedkeuring van den Koning,
die zich bereid verklaarde het beschermheerschap te
aanvaarden en tevens voor een belangrijk bedrag in het
maatschappelijk kapitaal deel te nemen. Hij zou bovendien
wenschen dat door de tweede klasse van het Koninklijk
Instituut een prijsvraag zou worden uitgeschreven voor
een drama of treurspel of wel over de vereischten eener
goede tooneelschikking.
Deze voorstellen hebben, helaas, tot niets geleid. Vele
jaren later zijn de denkbeelden, in het rapport nedergelegd,
in gewijzigden vorm door de vereeniging „het Neder-
landsch tooneel” verwezenlijkt geworden, waarop wij nader
terugkomen.
In 1890 werd het Nederlandsch Tooneelver-
bond opgericht, dat zich door toepassing van verschillende
middelen, die in art. 2 der Statuten vermeld werden, de
verheffing van het nationaal tooneel ten doel stelde Van
alle deze middelen is alleen de tooneelschool overgebleven,
die alle krachten en fondsen van het Verbond verbruikt.
Men zou met dien toestand nog vrede kunnen hebben,
indien de school een instelling was, die aan billijke eischen
voldeed, maar het tegendeel is waar. Men beschouwde
haar niet als een eigenlijk gezegde vakschool, maar als een
inrichting van middelbaar onderwijs en benoemde in
overeenstemming daarmede een gewezen leeraar bij dat
onderwijs tot directeur. De kinderen werden op zeer
jeugdigen leeftijd als leerlingen toegelaten, wie het aan
den noodigen ernst en toewijding ontbrak en over wier
aanleg niet met zekerheid kon worden geoordeeld. Aan
de instelling werd een internaat verbonden, dat nog altijd,
23
waar het gezelschap optrad. De
na ieder speelseizoen, door den
en aan commissarissen ter goed-