356 HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ. 1776 werd hij benoemd tot directeur van den Rotter- damschen schouwburg doch legde drie jaren later die betrekking weder neder. Hij overleed in 1798 in den Haag door iedereen vergeten, in zeer kommerlijke om niet te zeggen behoeftige omstandigheden. Zoo eindigde deze buitengewone man, aan wien ons nationaal tooneel groote verplichtingen heeft. De heer Ward Bingley en mevrouw Wattier Ziesenis, die wij later op onzen weg zullen ontmoeten, waren zijne leerlingen. Hij gaf een vertaling van Molière’s Tartuffe en van andere tooneel- spelen. Hij schreef ook belangrijke tooneel-aanteekeningen, die in 1786 verschenen. Hij trachtte een aantal hervormingen in te voeren, waarbij hij op grooten tegenstand stuitte en zijn leven verbitterd werd. Hieraan moet vermoedelijk zijn tijdelijk vertrek naar Rotterdam geweten worden. Men verhaalt dat hij te Leiden in zittende houding speelde, daar de jicht hem het gaan belette, en wel met uitbundig succès. Zijn vrouw Anna van Hattum was een verdienstelijke actrice, zijn zoon Gerrit een verdienstelijk acteur. Deze had een dochter, die zich ook aan het tooneel wijdde,, zoodat wij hier met een kunstenaarsfamilie te doen hebben waarin het talent hereditair was. Behalve den Hollandschen schouwburg bestond er in de Casuariestraat een Franschen schouwburg onder directie van J. P. Meissner, waar afwisselend, of somtijds gelijk tijdig, kleine opera’s en comédiestukken gegeven werden. Zoo stonden de zaken toen in het hotel van Weilburg de nieuwe schouwburg gesticht werd. Zooals van algemeene bekendheid is, was dit gebouw een onderdeel van het paleis dat de Prins van Nassau- Weilburg, gehuwd met Prinses Caroline, zuster van den stadhouder Willem V, voornemens was te bouwen. Hij had tot dit doel een achttal huizen in het Korte

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 373